Willem Otterspeer houdt zich, evenals de schrijver wiens leven en werk hij onlangs beschreef, nu bezig met polemiseren over wetenschap en onderwijs. Daarbij maakt hij, eveneens net als W.F. Hermans, direct gebruik van een scherpe geesteswetenschappen-natuurwetenschappenscheiding. Ook weer net als Hermans ziet hij een radicaal conflict, maar hij trekt de tegenovergestelde conclusie: weg met de wetenschap! Waarbij wetenschap dus staat voor natuurwetenschap. “Doorgaans ben ik erg voor een consensusmodel”, zegt Otterspeer, “maar ik vind dat het tijd is voor een gevecht tussen de faculteiten. In dit geval is botsing de enige manier.”
Wat is die natuurwetenschap, hoe verschilt die van geesteswetenschap, en wat heeft dat verschil te maken met de crisis van de universiteit? Ik wacht nog op het inmiddels bestelde pamflet, maar eerste doorlezing van het interview met Otterspeer door Correspondent Sanne Blauw vandaag levert het volgende op:
1) natuurwetenschappen zijn zeker, geesteswetenschappen onzeker. Of: natuurwetenschappen gaan uit van één waarheid, de geesteswetenschappen niet. Dit is in lichte tegenspraak, dunkt me, met de waardering die Otterspeer uitspreekt voor de bijdrage van Leo Lucassen aan het debat over migratie; die “maakt duidelijk dat de migratiestromen in de zeventiende eeuw beslist groter waren dan nu.” Klinkt als een waarheid.
2) geesteswetenschappen leveren algemene ontwikkeling, specifiek in de vorm van een relatie tot het verleden. Kerngedachte hier lijkt te zijn dat het verleden ons eigenlijk wil aanspreken, maar sommige mensen doof zijn geworden door die aanspraak ondanks het gezag dat ervan uitgaat. Museumbezoekers “missen totaal de enorme macht aan toespelingen, verwijzingen en citaten. Het gaat allemaal langs ze heen.” Ook hier zij overigens opgemerkt dat er dus iets reëels te missen valt; het postmoderne antisciëntisme van eerder in het interview is hier helemaal opgedroogd. Maar het contrast is helder: er zijn dingen uit het verleden die ons aan kunnen spreken, maar dan moet je wel geleerd hebben je de taal van dat verleden toe te eigenen.
3) geesteswetenschappen leveren een gemeenschappelijk corpus van kennis. Paradigmatisch geval hier is dat men tegenwoordig niet eens meer weet of Karel de Grote voor of na Karel de Vijfde leefde. Overigens – toevallig? – precies het voorbeeld dat door cabaretier Diederik van Vleuten wordt aangehaald in zijn show met Erik van Muiswinkel, Antiquariaat Oblomow, wanneer Van Vleuten een oudemannenzeurpraatje houdt over gebrek aan historisch kader in het huidige onderwijs. Erik van Muiswinkels reactie ontmaskert dat algemene-ontwikkelingsvertoog subtiel: “Ja, dát moet je wel weten. Als je zes jaar op school hebt gezeten, dan moet je weten dat Karel de Grote … en Karel de Vijfde … dat die in twee totáál verschillende tijden leefden.” (Of iets in die trant; het fragment staat helaas niet op Youtube.)
Die laatste twee punten doen een beetje pijn, ruim een halve eeuw na die rare lezing van C.P. Snow over de ‘Two Cultures’: als Snow daarin één punt maakt dat stand houdt, is het toch wel dat de natuurwetenschappen er óók aanspraak op kunnen maken bij te dragen aan onze algemene ontwikkeling? Er bestaat een bètacanon: je moet, vinden sommige mensen, wel enig benul hebben van DNA, van ons zonnestelsel, of van wat algoritmen zijn. Kun je het mee eens zijn of niet, maar waarom is die natuurwetenschappelijke culturele bagage van zo’n andere orde dan geesteswetenschappelijke culturele bagage? Otterspeer maakt zich er maar makkelijk vanaf: dat is allemaal bijgeloof, we snappen er toch niks van.
Van al die mensen die op een sterrenkijkavond naar foto’s zitten te kijken van uitdijende heelallen en ontploffende nova’s, begrijpt nog niet één honderdste wat er aan de hand is.
Makkelijk, en een tikkeltje hautain. En belangrijker: hij gaat hier voorbij aan de mate waarin wetenschap niet tegenover onze geschiedenis en cultuur staat, maar er onderdeel van uitmaakt.
De anekdote die Otterspeer aan het begin van het interview aanhaalt, over de fysicus die zegt dat alle wetenschap natuurkunde of postzegels verzamelen is, heeft zelf een interessante geschiedenis. Hij wordt vaak toegeschreven aan Ernest Rutherford (al koppelt de webstrip xkcd ‘m in een strijd tussen bètafaculteiten aan Richard Feynman), maar raakt pas na de Tweede Wereldoorlog verspreid, vooral door het werk van John Desmond Bernal – een Britse Marxist die zich intensief bezig hield met de natuur- en geesteswetenschappenscheiding, in verband met zijn zorgen over het Britse onderwijs en de rol van algemene ontwikkeling daarin. Precies Otterspeers thema.
In een lezing aan Birkbeck College concludeerde Bernal op basis van precies die zorgen dat:
The new responsibility of the citizen is to understand his place in the world and to act with others in the light of that understanding. Now the understanding need not be a very great one. It must adapt itself to the capacities of every one of us. But great or small, it needs to be balanced. It needs to include the basis of practical and material as well as social and emotional knowledge and appreciation. Some may have more of one, some of the other. But all must have enough of both to be able to understand each other’s language and collaborate in the same tasks. It is for that reason that the union of science and the humanities is for us a condition of survival.
Daar betekent verantwoordelijk burgerschap dus niet alleen dat je weet waar die Rembrandtschilderijen over gaan waar we ons onlangs zo druk over maakten, maar ook dat je enig benul hebt van de rol van wetenschap en techniek in onze samenleving.
Dat hoeft niet het laatste woord te zijn. De opvattingen van zowel Bernal als van de anonieme natuurkundige en die van Otterspeer staan in een geschiedenis en in een context. Maar daar geeft Otterspeer zich in dit interview maar weinig rekenschap van. Voor wie heeft hij het pamflet geschreven? “Eerlijk gezegd heb ik me dat niet zo afgevraagd. Het is ontstaan uit ergernis over de natuurwetenschappen. Die zijn de universiteit gaan domineren, ten koste van de humaniora – de geesteswetenschappen.”
Die framing van de discussie is van een woest, Hermansiaans simplisme. Ik hoop maar dat Otterspeer zijn belofte over de inhoud van het pamflet waarmaakt: “Je moet eerst iets lelijks zeggen en het dan nuanceren.” Wat meer nuance en perspectief mag je van een historicus namelijk wel verwachten. De betekenis van zo’n postzegelcitaat moet óók niet langs ons heen gaan; dat is immers ook cultuur, en ook geschiedenis.