Lof van het gedisciplineerde denken

Ger Groot schreef deze week in Trouw een opiniestuk naar aanleiding van een eerder artikel in Trouw (6 april, p. 7 van de Verdieping) van Hanne Obbink over de profielkeuze van middelbare scholieren.

Kort gezegd sluit die profielkeuze steeds meer aan bij het stereotype dat C&M een profiel is voor losers dat ook daadwerkelijk studiemogelijkheden afsluit, en is N&T het profiel dat je doet als je slim bent en dat alle deuren opent – inclusief talen en cultuurstudies, die beter lijken aan te sluiten bij C&M. Dat leidt ertoe dat leerlingen steeds vaker de N-profielen kiezen als het maar even kan.

Groot vindt het begrijpelijk dat een “culturele vooropleiding” géén goede voorbereiding is op een “bèta-pakket” terwijl hij omgekeerd N&T wel een goede voorbereiding vindt op de “humanistische wetenschappen”.

Waarom? “Niet omdat natuurwetenschap net zo goed ‘cultuur’ is als Homerus – zoals C.P. Snow in de jaren vijftig al constateerde.” Waarom wel? Het antwoord begint wat paradoxaal: zaken die te maken hebben met het menselijk bewustzijn zijn enorm complex; daarom is juist een andere werkwijze nodig dan bij de natuurwetenschappen – namelijk een meer intuïtieve benadering.

Een hint van het oude Duitse Erklären-Verstehen-onderscheid – niets mis daarmee overigens, maar op het eerste gezicht geen reden om te zeggen dat een opleiding in Erklären je goed voorbereidt op dat Verstehen. Maar de dichotomie krijgt een Weberiaanse spin: óók de alfawetenschappen moeten “zo veel mogelijk steunen op logisch denken en lucide inzichten. […] Wie uitsluitend op verbeeldingskracht vooruitsnelt naar groot[s]e theorieën, raakt verdwaald in zijn eigen fantasie.” Dus, interpreterend: het hermeneutische karakter van de geesteswetenschappen betekent niet dat ze ongedisciplineerd of niet-methodisch zijn. Het denken moet ook in de humaniora gedisciplineerd worden; en dát is wat het N&T-profiel doet.

 

Zowel voor alfa- als voor bèta-onderwerpen moet je helder en welonderscheiden denken, maar de alfa-onderwerpen zijn nog moeilijker. Dat roept wel de vraag op waarom Groot de lagere status van de cultuurvakken zo vanzelfsprekend vindt: zou je niet verwachten dat de noodzaak om in de humaniora helder te denken en strikt te redeneren ook tot de op de geesteswetenschappen voorbereidende profielen doorsijpelt? En dat als zij het moeilijkere onderwerp hebben, hun status in elk geval niet lager is?

Een mogelijk antwoord dat Groot daarop zou kunnen geven: misschien is er iets aan de inhoud van de vakken specifiek op middelbareschoolniveau waardoor je door de bètavakken strikter leert denken dan door de alfavakken. Bijvoorbeeld omdat de bètavakken over vragen gaan waarop de juiste antwoorden met grotere zekerheid bekend zijn dan die van de alfavakken.

Het is een empirische vraag – de dimensie van empirische controle ontbreekt bij Groot overigens; het gaat hem steeds met name om conceptuele helderheid – of de schoolvakken inderdaad die uitwerking hebben. Mijn intuïtie is dat je van wiskunde inderdaad slimmer wordt, maar dat Fareed Zakaria het tegelijkertijd bij het rechte eind heeft als hij zegt dat het schrijven van een tekst je dwingt na te denken op een manier die je niet zomaar ook leert door het oplossen van technische of exacte problemen. (Zakaria maakt daarbij natuurlijk ook geen scherp contrast tussen het soort denken dat je in de natuur- en in de menswetenschappen nodig hebt; alle goede dingen versterken elkaar bij hem.)

Er loopt dan ook, dunkt me, geen strikte redenering van Ger Groots analyse van het huidige statusverschil van de profielen naar de conclusie dat dat verschil van blijvende aard is – laat staan naar de conclusie dat dat een goede zaak zou zijn!

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *