Ik had een stapeltje documenten bij me, formulieren van
de lerarenopleiding waarop stond in welk stadium van mijn stage welke
handtekeningen waar gezet moesten worden, op basis van welke aangetoonde
competenties en volgens welke beoordelingsformats.
Mijn stagebegeleider keek me met een mild geamuseerde
glimlach aan. Die papieren konden we ook gewoon vergeten, zei hij; we hadden
wel wat beters te doen.
De precieze formulering weet ik nu niet meer; maar trefzeker
als die was, en goed getimed, zette deze zin meteen de toon voor onze relatie
als coach en leraar-in-spe. Gijs was no-nonsense, en wist wat hij echt
vond en wat niet, wat hoofdzaak was en wat bijzaak. Het zou me niet verbazen
als hij ergens in zijn weergaloze geheugen die zin over die beoordelingsformats
nog had opgeslagen, misschien ook een beetje trots op het feit dat die,
blijkens mijn oogopslag, het beoogde effect had gehad. Maar tot dat geheugen, tot
dat grote hoofd heb ik geen toegang meer, en nu blijkt dat ik niet meer
letterlijk weet wat het precies was dat Gijs precies zei toen ik hem in
september 2013 ontmoette, waardoor ik meteen wist dat ik het getroffen had met
mijn stagebegeleider.
Ik had het getroffen. Ik was net begonnen om serieus gevolg
te geven aan wat ik voelde als mijn soort-van-roeping tot het leraarschap, en
nu, ruim zeven jaar later, ben ik me veel meer dan toen bewust van alle
manieren waarop ik de indruk had kunnen wekken voor dat vak ongeschikt te zijn.
De stage was licht, nauwelijks meer dan één dag in de week, en ik integreerde totaal
niet in de school; Gijs was zo goed als de enige volwassene die mij als docent
in actie zag. Als hij het niet had zien zitten, weet ik niet waar ik een second
opinion vandaan had gehaald. Gijs zag het wel zitten. Toen de
opleidingsbegeleider een jaar later een rommelige les met ons nabesprak die hij
had bijgewoond, en een kritische opmerking begon te maken over mijn
klassenmanagement, negeerde Gijs deze bijzaak en begon hij uit te leggen waarom
ik zo’n geschikte docent was. De eerste zin, met gezag uitgesproken, herinner
ik me, want die zou ik koesteren: “Ik zou Jeroen als collega willen hebben.”
Gijs kwam meteen tot de kern, zowel inhoudelijk als
persoonlijk. Er zijn veel mensen die, als ze me zo plotseling zouden ontvallen,
niet zouden hebben geweten hoe ik ze zag, waarom ze belangrijk voor me waren, wat
ik in ze waardeerde en wat mijn belangrijke herinneringen aan ze waren. Tegen
Gijs heb ik die dingen wel kunnen uitspreken, deels omdat hij er gewoon naar
vroeg, bijvoorbeeld in de vorm van een LinkedIn-recommendation, en deels omdat
hij zelf praatte over wat hij op zijn hart had. Hij was een open boek, en bij
hem werd je een open boek. Over lesgeven, over academia, over schrijven, over
levenskeuzes en ambities – Gijs vroeg en hij gaf terug. Hij onthield alles, en
vergat alleen welke dingen hij je zelf al had verteld, om anekdotes net zo
uitgebreid een tweede of derde keer op te brengen als hij eerder al had gedaan,
met dezelfde combinatie van trots en ironie.
Dat het meteen klikte, was ook omdat ik in Gijs een bevestiging
zag dat docentschap en academia te combineren waren, en hij in mij (denk ik) een
bevestiging zag dat die combinatie nastrevenswaardig was: hij was een voorbeeld
voor me en dat was een rol die hem paste. Geleidelijk is de combinatie mij
moeilijker gebleken. Voor Gijs vloeiden lesgeven en academisch schrijven voort
uit een diepe interesse en kennis, en kregen ze daardoor allebei iets
moeiteloos. Gijs bereidde geen lessen voor en wijdde aan de vorm ervan geen zorgen;
hij vertelde over geschiedenis, en daar praatte en discussieerde hij met zijn
leerlingen over. Zo simpel was het, als je het hem zag doen, en de formule
werkte evengoed bij de 1mavo-tto-klas (“one mavo”, spreek uit mévo) als bij de 6vwo-groepen.
Zo simpel was het, als je tenminste wel al eerst Gijs was.
Gijs was, schreef ik op zijn LinkedIn-pagina, de
geschiedenisdocent die we allemaal hadden willen hebben; een onuitputtelijke
bron niet alleen van kennis, maar ook van duiding, inzicht en perspectief. Hij haalde
het beste uit zijn leerlingen – de profielwerkstukken die hij me liet inzien
waren van een niveau waar BA-studenten geschiedenis nog een puntje aan konden
zuigen; maar hij was even trots dat een zittenblijver onder zijn hoede
geschiedenis eindelijk was gaan snappen en zelfs het leukste vak was gaan
vinden. In 2014 raakte een groep van zijn leerlingen gemotiveerd om op een
vrije zaterdag naar Ieper af te reizen. Gijs moedigde dit aan en ging mee als
gids, op een dag die duurde van ’s ochtends 6 tot ’s avonds 12. Iedereen was
daar uit pure belangstelling, omdat Gijs je ervan doordrong dat geschiedenis
betekenisvol is, dat je je een keer in je leven moet hebben ingebeeld hoe het moet
zijn geweest om in de loopgraven te staan “met je achttien jaar, in de modder”.
Ik reed toch zeker wel mee?
We zorgden ongeveer jaarlijks dat we elkaar zagen om bij te praten, en tussendoor hadden we met enige regelmaat aanleiding om elkaar ergens van op de hoogte te houden – over aanstaande publicaties (die waren er bij Gijs altijd veel), over een oud-leerling die een scriptieprijs had gewonnen, maar ook nog steeds over hoe het ging met de belangrijke mensen in onze levens — mijn relatie(s), zijn gezin. Gijs had een groot hoofd en een groot hart, een geheugen en een interesse waar de wereldgeschiedenis en duizend echte mensen in pasten. Zo iemand raakt veel mensen aan, en ik schrijf deze dingen niet op omdat ik denk dat ik bijzonder was voor Gijs maar omdat ik wil vastleggen waarom hij bijzonder was voor mij. Hij was bijzonder door de vanzelfsprekendheid waarmee hij een band wist te onderhouden tussen alle andere verantwoordelijkheden door (“Vanavond ff facetimen/skypen? Da’s leuker dan staan typen op de parkeerplaats van de ikea delft”). Hij was bijzonder doordat hij me op een unieke manier kende – ik zoek naar een formulering die niet triviaal en niet pathetisch is; ik bedoel dat ik met hem over het hele leven praatte, dat dat soort gesprekken met hem een eigen, onvervangbare dynamiek hadden.
En hij was bijzonder door pure persoonlijkheid. Hij stond
middenin het leven en tussen de mensen, en torende er tegelijkertijd bovenuit. Als
ik aan een geschiedenisleraar denk, denk ik aan hem.